08 februari 2018

Geen onderdeel van een categorie Een terecht ontslag op staande voet: toch (g)een transitievergoeding?

Een vraag die de gemoederen al sinds de inwerkingtreding van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) bezighoudt, is of de werkgever bij een terecht gegeven ontslag op staande voet toch de transitievergoeding verschuldigd kan zijn. In de zaak Dräger Nederland B.V. tegen één van haar voormalige werknemers – waarin de Hoge Raad binnenkort een arrest zal wijzen – heeft de advocaat-generaal (A-G) de Hoge Raad in haar conclusie uitgedaagd een principiële uitspraak te doen over deze vraag.

Er zijn in de literatuur grofweg twee stromingen te onderscheiden.

De eerste stroming wijst erop dat voor een terecht gegeven ontslag op staande voet vereist is dat de werkgever een ‘dringende reden’ voor ontslag heeft. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat de definitie van het begrip ‘dringende reden’ met de invoering van de WWZ niet is gewijzigd. De Hoge Raad heeft in eerdere rechtspraak bepaald dat voor de aanwezigheid van een dringende reden niet altijd vereist is dat de werknemer verwijtbaar heeft gehandeld. In de wet is bepaald dat de transitievergoeding alleen niet verschuldigd is, als de werknemer ‘ernstig verwijtbaar’ heeft gehandeld of nagelaten. Hier vloeit uit voort, dat bij een dringende reden, waarvan de werknemer geen (ernstig) verwijt kan worden gemaakt, de werknemer weliswaar terecht op staande voet kan worden ontslagen, maar de werkgever toch de transitievergoeding verschuldigd is.

De andere stroming in de literatuur wijst erop dat het onder het oude ontslagrecht niet mogelijk was dat de werkgever bij een terecht gegeven ontslag op staande voet een ontslagvergoeding verschuldigd was. De wetgever heeft in de wetsgeschiedenis nergens uitdrukkelijk aangegeven met de WWZ hierin verandering te willen brengen. De aanhangers van deze stroming wijzen er verder op dat de wetsgeschiedenis veel onduidelijkheden bevat, die tegenstrijdig lijken te zijn. Hoewel niet valt te ontkennen dat een werknemer op basis van de wetssystematiek bij een terecht gegeven ontslag op staande voet recht kan hebben op de transitievergoeding, menen de aanhangers van deze stroming dat de wetgever zich hier niet ten volle van bewust lijkt te zijn geweest.

De A-G heeft de Hoge Raad in haar conclusie van 12 januari 2018 geadviseerd te oordelen dat bij een terecht gegeven ontslag op staande voet in beginsel geen recht kan bestaan op de transitievergoeding, ongeacht de mate van verwijtbaarheid van de gedraging van de werknemer. De A-G laat daarbij in het midden of de wetgever de relatie tussen de begrippen ‘dringende reden’ en ‘ernstig verwijtbaar handelen of nalaten’ bij de parlementaire behandeling van de WWZ scherp voor ogen heeft gehad. Het ontslag op staande voet moet zijn weggelegd voor uitzonderlijke gevallen. Als een ontslag gerechtvaardigd is, moet er in beginsel geen ruimte zijn voor een ontslagvergoeding. Dit is slechts anders als de gevolgen voor het niet toekennen van die vergoeding “naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar” zullen zijn. Op deze manier is het mogelijk om in uitzonderlijke situaties de vijl over de scherpe randjes van een ontslag op staande voet te halen, aldus de A-G.

De conclusie van de A-G zal veel werkgevers als muziek in de oren klinken. Daar staat tegenover dat de conclusie moeilijk valt in te passen in het systeem van de wet. Als de Hoge Raad inderdaad de gevraagde principiële uitspraak doet, is het dus maar zeer de vraag of hij de conclusie van de A-G zal volgen. Boontje Advocaten houdt u op de hoogte van de ontwikkelingen.

Heeft u vragen? Neem dan contact op met Björn Schouten.