14 juli 2017

Geen onderdeel van een categorie De billijke vergoeding: klip en klaar?

Voor het eerst heeft de Hoge Raad geoordeeld over de billijke vergoeding, de mogelijke extra vergoeding bovenop de transitievergoeding. Centraal stond de vraag hoe deze billijke vergoeding na een onterecht gegeven ontslag op staande voet moet worden begroot. De Hoge Raad concludeert dat het doel van deze billijke vergoeding niet is de werkgever te straffen, maar dat hiermee de door de werknemer geleden (inkomens)schade moet worden gecompenseerd.

De billijke vergoeding

Met de invoering van de Wet werk en zekerheid (“WWZ”) heeft de wetgever het stelsel van ontslagvergoedingen willen vereenvoudigen en de omvang van de ontslagvergoedingen willen verlagen. Uitgangspunt is dat de werknemer bij zijn ontslag alleen nog een (beperkte) transitievergoeding ontvangt. Hierin zouden de gevolgen van het ontslag zijn meegenomen, zodat voor een verdere schadeloosstelling geen ruimte bestaat. Slechts wanneer de werkgever “ernstig verwijtbaar” heeft gehandeld, heeft de rechter de bevoegdheid om aan de werknemer een aanvullende ontslagvergoeding toe te kennen: de billijke vergoeding. Voorbeelden van ernstig verwijtbaar handelen zijn onder andere discriminatie, seksuele intimidatie of het niet voldoen aan re-integratieverplichtingen. Over de begroting van de billijke vergoeding geeft de wetgever geen aanknopingspunten.

Onterecht ontslag op staande voet

Wanneer een werkgever een werknemer onterecht op staande voet ontslaat, kan de werknemer verzoeken om vernietiging van het ontslag op staande voet en daarmee zijn baan terug claimen. Hij kan er ook voor kiezen om te berusten in het ontslag, maar als compensatie daarvoor een billijke vergoeding vragen. Hoewel bij die laatste mogelijkheid in de wettekst niet expliciet is opgenomen dat dan ook sprake moet zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, is bepaald dat het een onterecht ontslag op staande voet naar haar aard ernstig verwijtbaar is.

Oordeel Hoge Raad

Aan de Hoge Raad werd in de Hairstyle-zaak de vraag voorgelegd hoe bij een onterecht gegeven ontslag op staande voet de billijke vergoeding moet worden begroot. De Hoge Raad oordeelt dat de billijke vergoeding niet hoeft te beantwoorden aan de doelstelling om de ontslagvergoedingen in algemene zin te verlagen, omdat de billijke vergoeding alleen aan de orde komt bij ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De wetgever heeft niet beoogd ernstig verwijtbaar handelen ook goedkoper te maken. Daarnaast ziet de Hoge Raad geen ruimte voor het toekennen van een billijke vergoeding die “specifiek punitief” van aard is. De billijke vergoeding is niet bedoeld voor het bestraffen van de werkgever voor zijn ernstig verwijtbare handelwijze, maar juist de door de werknemer geleden inkomensschade vormt de basis voor het begroten van de omvang van de billijke vergoeding. Hierbij spelen een rol:

  • de inkomsten die de werknemer had verkregen als de werkgever hem niet onterecht op staande voet zou hebben ontslagen;
  • de mate waarin de werkgever kan worden verweten dat hij de werknemer ten onrechte op staande voet heeft ontslagen;
  • of de werknemer inmiddels ander werk heeft gevonden;
  • of de werknemer aanspraak heeft op de transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging;
  • in hoeverre de werknemer zelf een verwijt van het onterechte ontslag op staande voet valt te maken.

Gevolgen voor de praktijk

De Hoge Raad maakt in deze uitspraak een principiële keuze door voor de omvang van de billijke vergoeding aan te sluiten bij de door de werknemer geleden (inkomens)schade. Onduidelijk blijft echter hoe deze inkomensschade moet worden vastgesteld. Hoe kan immers worden bepaald wat de omvang van het resterende loon is als de arbeidsovereenkomst niet ten onrechte zou zijn geëindigd? Het lijkt onwaarschijnlijk dat het salaris tot de pensioengerechtigde leeftijd dan voor vergoeding in aanmerking komt, maar waar moet de grens dan wel worden getrokken? De lagere rechtspraak wordt hier met een lastig toe te passen criterium opgezadeld.

Daarnaast blijft nog onduidelijk of de in deze kwestie volledig op het onterecht ontslag op staande voet toegespitste begrotingsmethodiek voor de billijke vergoeding, een-op-een kan worden toegepast op de billijke vergoeding in de ontbindingsprocedure. Weliswaar heeft de wetgever aangegeven dat het om dezelfde billijke vergoedingen gaat, toch laat de Hoge Raad hier ruimte voor nuanceverschillen door de uitspraak specifiek toe te spitsen op de billijke vergoeding na een onterecht ontslag op staande voet.

Rondom de billijke vergoeding is de mist daarom voorlopig helaas nog niet opgetrokken.

Graag even overleg? Neem contact op met Bjorn Schouten.